zesde dag in Cuba: Trinidad

Stipt op tijd staat de taxi klaar en eenmaal in de Viazul busterminal verloopt alles gesmeerd op het verlies van m’n petje na maar allicht vinden we dat terug bij Luis. Op de bus zitten drie nietsvemoedende Amsterdammers commentaar te geven op mijn super handig Petzl hoofdlampje: ‘ut lichie fan de bèkpèkkers’. Na een tijdje ontpoppen ze zich als oeverloze zeveraars zonder aandacht voor de omgeving tenzij toen de bus over een paar honden reed (grote hilariteit bij de Nederlanders). Triestig.

Het is 335 km van Habana tot Trinidad dat we zonder veel problemen bereiken behalve in Cienfiegos waar iemand probeert onze plaats in te pikken maar met wat gereclameer in het Nederlands is dat gauw geregeld.

Trinidad is heel toeristisch maar tegelijkertijd authentiek en mooi geconserveerd (Unesco werelderfgoed). Het Museo Romantico heeft niet alleen prachtige gebruiksvoorwerpen uit de koloniale tijd maar levert door de ramen weidse vergezichten op. Een beetje verder noordwaarts, de heuvel op naar een vervallen kerk, is het uitzicht nog mooier met als bijkomend voordeel de absolute afwezigheid van toeristen, behalve wijzelf dan.

foto’s in de galerie

vijfde dag in Cuba: trip naar Viñales, Buena Vista Social Club in de Nacional

De toeristenbus naar Viñales laat op zich wachten maar de mooi gerestaureerde Plaza de Armas met z’n rondliggende sjieke hotels en cafés maken veel goed. Een tasje Cubaanse koffie tussen de laatste feestvierders, de zon die opkomt en luid kwetterende vogels in de bomen maken ons helemaal wakker.

In de bus krijgen we een intelligente uitleg, in perfect Engels en Spaans, over het landschap (veel toegepaste milieuzorg), het nummerplatensysteem (toeristen, ambtenaren en particulieren en het institutionaliseren van autostop middels een systeem van inspecteurs langs de autostrades), de industrie (voornamelijk pharmaceutische toepassingen uit suikerriet) en de diverse geplande rondleidingen (sigarenfabriek, ‘mojotes’ van binnen en van buiten en een grote muurschildering).

De ‘autopista‘ is een goed onderhouden autosnelweg die speciaal breder is gemaakt om (leger)vliegtuigen te laten landen en opstijgen. Er is weinig verkeer en er heerst een zekere laissez-faire: om in de andere richting te gaan rijden volstaat het in de middenberm een gat te vinden om door te geraken. De op- en afritten zijn dikwijls niet meer dan een simpel weggetje naar diverse bestemmingen (resto, camping of een paar huisjes). Iedereen is relaxed en gevaarlijke toestanden komen we niet tegen.

Eerste stop is een sigarenfabriek waar het helaas weer verboden is foto’s te maken. Het ruikt er lekker, de zon priemt fel door kleine openingen in het dak waardoor het lijkt of er willekeurige spots schijnen door de stoffige lucht binnenin. Aan lange tafels zitten meestal jonge vrouwen die met een verbazingwekkende vingervlugheid lappen tabaksbladeren snijden, samenrollen en lijmen in diverse formaten. Ze kunnen ongeveer 150 tot 200 sigaren per dag produceren. Elke fabriek kan elk merk maken: Cohibas, Montecristos en Partagas zijn de bekendste. Met een curieuze pneumatische machine test een specialist elke sigaar op ‘trek’. Als die niet tussen welbepaalde waarden valt – de roker moet te hard trekken of er komt integendeel teveel lucht mee – dan gaat de sigaar terug en haalt de maakster ze weer uiteen om ze opnieuw te rollen. Alle sigaren komen vervolgens onder het wakend oog van een keurder die ze per kleur en grootte sorteert. Vervolgens gaan de bandjes er rond en stapelen ijverige werksters de sigaren op een nauwkeurig voorgeschreven manier in de doos.

Een paar tips: koop een minder bekend merk omdat namaak veelal bij de bekendste merken voorkomt. Een echte sigaar is te herkennen aan de tip. Die heeft een goed herkenbare drieledige verlijming rondom die ontbreekt bij de namaak. Ook het binnenste veraadt vervalsingen. De doorsnede aan het uiteinde moet mooi gelijkmatig zijn en vooral fijn van structuur. De namaak is van binnen ruw en ongelijkmatig. Elke doos heeft ook een echtheids- en takszegel maar die zijn makkelijk te kopiëren. Een typische eigenschap die bij de namaak ontbreekt of onbeholpen is uitgevoerd, is de kleine halvemaanvormige uitsparing in een hoek van het cederhouten tussenschotje dat de verschillende lagen sigaren van elkaar scheidt. Voor het overige geldt zoals bij alle namaak: als het te mooi is om waar te zijn, is het ook te mooi om waar te zijn.

De Viñales is een merkwaardig landschap zoals er maar twee in de hele wereld zijn. Vanuit de hoogte lijken het enorme rotsblokken in een voor de rest volkomen vlak landschap. Wetenschappers zijn er nog niet helemaal aan uit maar waarschijnlijk zijn ze ontstaan doordat zachtere delen weg erodeerden en de hardere blokken overbleven. Binnenin de ‘mojotes‘ zijn grotten uitgesleten waar we te voet en per bootje een tochtje maakten. Niet echt indrukwekkend.

Fidel vroeg een bevriend schilder om een reusachtig schilderij te maken met daarop de geologische geschiedenis van Cuba. Het gigantisch geval moest toeristen aantrekken en zo de economie van de streek aanzwengelen. Dat lukt perfect want de ene toeristenbus na de andere zet grote groepen kijklustigen af die zich vervolgens op de ‘mojitos’ – een drankje met rum, suiker en munt – storten en in een verderop gelegen restaurant een simpele doch voedzame maaltijd nuttigen.

Door de suikerrietvelden gaat het terug naar de ‘autopista’ voor la Habana. De begeleider probeert me nog warm te maken voor een tochtje per vliegtuig naar het zuiden maar toen ik naar het type vliegtuig vroeg en ze Tupoljevs bleken te bezigen, was m’n goesting over. “They fly OK, look at me, I’m still alive”. De vraag is maar voor hoelang …

‘s Avonds duiken we lichtelijk gehaast in een oude Lada om ons naar de Nacional te laten brengen voor een optreden van de Buena Vista Social Club, althans van de vier nog overlevende bandleden. De taxi is zo illegaal als maar kan en rijdt regelrecht de avenida Italia in, de enige straat in la Habana die de Rough Guide als gevaarlijk aanduidt. De schrik slaat me lichtelijk om het hart en ik haal m’n meest dreigende Russisch boven om indruk te maken op de jonge snaak achter het stuur. Veel succes heb ik niet maar plots stopt de man en wijst met een brede grijns naar een hotel dat in de verte inderdaad op de Nacional lijkt. We maken dat we wegkomen en bemachtigen even verderop een taxi die keurig met de meter aan ons tot bij de echte Nacional brengt. Het zal de enige taxi tijdens ons heel verblijf zijn die volgens het boekje rijdt. Enig contrast is Cuba niet vreemd.

In de Nacional zit een bont gezelschap bij elkaar: rijke toeristen, sigaren rokende madammen in soirée en heren in smoking aan aparte tafeltjes, rijkelijk overladen met luxueus eten. Daartussen laveren pinguins om iedereen op haar/zijn wenken te bedienen. Sigarenrook kringelt door de gekoelde lucht, iedereen is goedgezind of in een romantische bui en een ‘maître de’ kondigt de Buena Vista Social Club aan. Die steken gelijk stevig van wal met fantastisch goed uitgevoerde salsa, son en boleros. Dames van een zekere leeftijd beginnen spontaan te dansen vooraan totdat een professioneel stel overneemt om op de meest zwierige manier ingewikkelde danspassen ten beste te geven. Een lust voor het oog en oor ware het niet dat de airco recht op ons blaast en we na een tijdje de vlucht nemen naar de warmere zijkant. Later schaf ik me een paar cd’s aan met nummers van Francisco Repilado alias Compay Segundo (letterlijk “maatje nummer twee”) waar de bandleden prominent op figureren. Magnifieke muziek met reminiscenties aan het slaveneiland Gorée in Sénégal. Achteraf kan ik thuis vergelijken met originele ritmes van de Peul uit Sénégal en het verband is overduidelijk. Alles bij elkaar een geslaagde maar erg toeristisch getinte dag.

foto’s in de galerie

vierde dag in Habana Cuba: Belles Artes, Hemingway

Na een verkwikkende nachtrust zonder lawaai, uitlaatgassen en muggen met een trike (soort fiets) naar de Nacional voor een uitgebreid ontbijt, dit keer meer op z’n Italiaans met diverse pasta’s, expresso en kazen. ‘t Smaakte weer volop, vooral de grote hoeveelheden vers fruitsap.

Precies om 10 uur staan we aan de Belles Artes na weer een helse rit met het gele gevaar. Het museum voor moderne kunst is een luchtig gebouw met een magnifieke verzameling kunst vanaf ongeveer 1925 tot nu. Elke kunststroming is vertegenwoordigd van, om maar iets te noemen, het pointillisme tot arte povera over de pop art en het expressionisme. Het is een absolute aanrader: elk stuk mag er zijn en is zonder uitzondering van hoge kwaliteit, professioneel tentoongesteld en de Cubaanse meesters zijn perfect representatief voor gelijk welke periode in de moderne Westerse kunstgeschiedenis. We blijven dan ook uren hangen in de Belles Artes.

Na een korte siësta bij Fefita proberen we nog een half uur voor sluitinggstijd tot bij het buitenverblijf van Hemingway te geraken. ‘t Kost ons naar Cubaanse normen een fortuin om de 15 kilometer per taxi te overbuggen maar de man doet zijn best om door de overvolle straten te laveren. Het huis zelf van Ernest is dringend aan restauratie toe maar de omliggende gebouwen zijn al helemaal in hun oorspronkelijke staat hersteld: een bungalow vol boeken, opgezette dieren, een hifi-installatie en bureau om aan te schijven. Een beetje verderop heeft hij een toren laten bouwen om zijn jachtgerief in te bewaren. Op de bovenste verdieping staat een telescoop, chaise longue en de ondertussen onvermijdelijke boeken en schrijfgerief. Het vereist nogal wat kleingeld om overal foto’s te maken en wat verder door te dringen in de kamers. Iedereen verdient hier wat bij op haar/zijn manier. Snoepjes doen ook soms wonderen.

Op de terugweg gebruikt de taxichauffeur een trukje om de meter aan en af te zetten en zo de prijs van de rit te drukken (niet voor ons maar voor hem). Hij zet de motor gewoon af en laat de auto op zijn eigen kinetische energie voortbollen. Gevaarlijk voor de passagiers en slijtig voor het vehikel maar het werkt wel.

Eenmaal terug aan de Capitolio, stond er een compleet symfonieorkest te spelen op de stoep aan het koloniale hotel Inglaterra. Ze speelden de Sousa op een hogelijk swingende en professionele manier.

Een beetje verder tuinden we bijna in een wel heel flauwe afzetterij: in een winkeltje aan de straatkant gaat de ene voor de prijslijst staan terwijl de andere dubbel aanrekent. Een paar straffe vloeken, weliswaar in het Nederlands, en de lichtelijk verbijstererde winkelmadam gaf het teveel betaalde gelijk terug. Een beetje verder in een ‘mercado’ aan de Plaza Christo kost alles maar de helft en rekenen ze correct.

Toch was ik wat beduusd maar na een korte siësta en enige reorganisatie van het beddegoed – het onderlaken lag averechts waardoor we voortdurend uit het bed gleden –
komt alles weer goed.

Hilde is ondertussen naar de Cadecabank geweest om met de kredietkaart geld af te halen. Heel voordelig is dat niet, de bank betaalt eerst dollars waarna ze pas omrekenen naar CUC’s. Fidel is zo slim om 10 % belasting te heffen op dollartransacties. Tel daarbij de commissie van de bank en van de kredietkaartmaatschappij en het verschil loopt al gauw op tot 15 %. Beter is Euro rechtstreeks om te zetten in CUC’s.

‘s Avonds zijn we zo slim de locatie van hotel Isobel te checken waar morgenvroeg de bus naar Vinales vertrekt. Maar goed ook want in de Rough Guide staat misschien maar één drukfout: hotel Santa Isabel is verwisseld met hotel San Angelo op de Vieja. Opnieuw: de Isabel ligt aan de Plaza de Armas, niet op de Vieja.

Terug naar de Muralla voor een finale hamburger. Er zitten weer Russen maar deze keer met vrouw/lief annex kinderen en helemaal niet zo dronken.

foto’s in de galerie

derde dag in Cuba: Nacional, la Rampa, Necropolis, plaza Revolucion

De gele bollentaxis zijn een nieuwigheid, speciaal om toeristen snel te verplaatsen terwijl ze helemaal rondom vrij zicht hebben op de omgeving. In de praktijk zijn het levensgevaarlijke tuigen waar stof en uitlaatgassen vrijelijk toegang hebben. De open polyester constructie biedt geen enkele bescherming en een handvat is het enige om het evenwicht enigszins te bewaren. Toen de chauffeur plots stopte om te tanken, bleek dat onder het passagierszitje een plastieken tienliter benzinevat zat. ‘Apocalypse now’ is nooit veraf in dergelijk tuig. Spannend was het wel tegen 60 per uur, alleen de aankomst voor het sjieke hotel Nacional doe je niet met een ‘cocotaxi’ maar eerder per Merc met een diplomatiek vlaggetje.

Het ontbijt in de Nacional is super. Het is een reusachtig buffet met een oneindige variëteit aan spijs en drank: milkshakes, fruitsap, koffie, eitjes in alle mogelijke bereidingswijzen, toast, broodjes, charcuterie, koekjes, pasta, groenten, fruit … het kan niet op. Voor 13 CUC heeft een mens genoeg gegeten voor de rest van de dag.

In de lobby van het hotel lopen de vreemdste creaturen rond: een Eddy Wally-achtig figuur compleet met entourage, een Amerikaanse schrijver die ik meen te herkennen van een documentaire en – maar ik ben niet zeker – ontsnapte gangster. Slim idee om naar Cuba te vluchten, de US en Cuba hebben niks met elkaar te maken.

Hotel Nacional organiseert een concert zaterdagavond met de Buena Vista Social Club, weliswaar zonder Compay Segundo en Ibrahim Ferrer ‘who have left the building’. We reserveren twee plaatsen maar zonder bijbehorend diner.

Vlakbij de Nacional begint de Rampa, een lange brede laan van een paar kilometer tot aan het Necropolis. Prachtige cinemazalen wisselen af met groene ‘avenidos’ dwars op de Rampa. Het is een verademing tegenover de oude stad door de rust en ruimte. De Coppelia neemt een hele blok in met de verkoop van ijscreme. Het vliegende schotelachtig gebouw is de favoriete hangout van de jeugd in de Vedado-omtrek. Even verderop hangt een groot spandoek op het hoofdkwartier van de Cubaanse toeristische dienst ‘el Plan Bush’. Een Frans koppel is zo vriendelijk het te vertalen, het komt erop neer dat door het handhaven van het US-embargo de bevolking nog meer weerstand zal bieden en wel door het onderwijs te propageren als waarborg voor de toekomst. Dat het onderwijs hier op een hoog niveau staat, is goed te merken. ‘s Morgens en ‘s avonds zijn er overal studenten te zien in een typisch uniform. Ook heeft elke straat wel een school waar de leerlingen zichtbaar en hoorbaar aan het oefenen zijn.

Verderop de Rampa, langs de universiteitsbuurt, duikt het Necropolis op, een kerkhof tot nationaal monument verheven. Terwijl Hilde op zoek is naar water, zet er zich een oud dametje langs mij en begint omstandig haar neus te snuiten in haar vestje dat ze vervolgens weer aantrekt. Poco vies op zijn minst maar ik hou er een mooie foto aan over.

Het kerkhof is compleet ‘over the top’: exuberante engelenbeelden afgewisseld met bijna complete huizen met daaronder familiegraven. In een hoek van het kerkhof zijn een paar arbeiders bezig de kisten op te stoken die al meer dan twee jaar in gebruik zijn. Daarna gaan de resten van de overledenen in kleine betonnen houders en is er weer meer plaats op het kerkhof. Het is een beetje akelige vertoning maar op het eerste gezicht zie ik geen knoken of andere overblijfselen die ongewild mee in rook zouden opgaan. Helemaal aan de achterkant proberen we buiten te geraken om via een kortere weg de Plaza de la Revolucion te bereiken maar twee ambtenaren bewaken de achteruitgang en we moeten langs voor terug buiten. Een paar kilometer omweg door een beetje armoedige buurt waar toch overal opgewekte muziek uit de huisjes komt en er heerlijk etensgeuren aangewaaid komen.

De Plaza de la Revolucion is een enorme betonnen vlakte met als decor de immense afbeelding van Che op een flatgebouw. Daartegenover staat het gedenkteken voor Marti: een vijfkantige zuil van 139 meter hoog met onderaan een 17 meter hoog marmeren standbeeld van de revolutionaire dichter. De tentoonstellingszaal beneden is een en al luxe met muren vol mozaïeken, verkoelend marmer en airco. In de hypermoderne lift voorziet de liftbediende iedereen van een certificaat als bewijs van haar/zijn bezoek. Al bij al een vervelende job zo de hele dag in een lift ongeveer 100 meter per keer op en af sjeezen. Het uitzicht boven is zijn geld dubbel en dik waard: de Caraïbische zee op de achtergrond van het noorden tot het oosten met daarvoor Miramar, de Vedado en de oude stad en aan de andere kant de uitvalswegen naar het binnenland met links en rechts huizen, groen en verderop industrie.

Eenmaal terug beneden charteren we een gele bollentaxi ditmaal met een zwartharige schoonheid als chauffeuse. Ze ziet er bijzonder speedy uit met haar oranje zonnebril en gele bandana. Behendig manoevrerend scheert ze rakelings langs de auto’s terwijl ze luid lachend een praatje probeert te slaan. Grote verwondering wanneer er een bus van de Lijn opduikt waarop de Belgische bestemming nog staat aangeduid: Dendermonde. Steve Stevaert is hier geweest als minister van Mobiliteit en had zeker een paar bussen bij toen hij met Fidel gesproken heeft. Het is opvallend hoeveel Nederlandse bussen hier rondrijden onder andere eentje met Soestdijk als bestemming. Zo is het wel duidelijk van waar die komen.

Kort bezoekje aan de Muralla om te bekomen, siësta bij Fefita en Luis en terug naar de Obispo om een ticketje naar Trinidad te kopen. De toeristische dienst is druk doende en de ambtenaren van dienst wikkelen de administratieve rompslomp bijzonder chaotisch maar even opgewekt af. Na wat telefoontjes en heen-en-weer geschuif met papiertjes, draait een vriendelijke dame twee ticketjes naar buiten.

Op de terugweg ligt een huis waar Victor Hugo even verbleef. De Fransen hebben er een tentoonstelling in ondergebracht over het politieke leven van de beroemde schrijver. Er zitten nogal wat spotprenten tussen maar de teneur is de heftigheid waarmee hij het opnam voor de Cubanen.

Hamburger in de Muralla en vroeg naar bed wegens nog altijd poco verkouden en straf rood verbrand door de felle zon vandaag. In het halfdonker lijkt Luis sprekend op Paulie Walnuts van de Sopranos met zijn grijze ‘wings’ aan weerskanten van boven zijn oren tot aan zijn achterhoofd.

foto’s in de galerie

tweede dag in Cuba – tochtje door Habana Vieja

Op het eerste gezicht ziet de Habana Vieja (de oude stad van Havana) er verwaarloosd en rommelig uit maar een groot gedeelte is perfect hersteld en overal zijn werklieden bezig met de restauratie van wat eens een wijk moet geweest zijn met koloniale grandeur en allure. De Obispo is de winkelstraat van Habana; het is een drukte van jewelste: veel toeristen, gauwdieven, geen bedelaars en weinig echte commercie. Habana is de enige stad ter wereld waar geen MacDonalds te vinden is. Het ‘communistische’ Peking bijvoorbeeld had in het jaar 2000, 84 vestigingen van de schreeuwlelijke hamburgertenten. In de farmacia Johnson en hotel Ambos Mundos is de vroegere glorie van de oude stad goed te zien.

In het hotel brengt een ouderwetse kooilift ons naar het dakterras waar het standaard salsabandje al staat te spelen. Het fraaie uitzicht over de oude stad doet de straffe wind daarboven vlug vergeten. Hemingway logeerde hier dikwijls in kamer 511 wanneer hij in Habana was. Gauw langs de trap naar beneden, het is niet moeilijk de kamer te vinden maar ze zit op slot. Na een beetje rondgedraai, duikt er iemand op met de sleutel en voor een paar peso mogen we binnen. Zijn schrijfmachine, potloden, boeken en kranten liggen er nog precies of Hemingway net vertrokken is. Er hangt een gewijde sfeer zeker voor iemand die in z’n jeugd zowat alles van de schrijver verslonden heeft. Hier schreef hij ‘For whom the bell tolls’ en de inspiratie daarvoor zit precies nog in het behang gebakken. Een beetje stil vertrekken we voor een wandeling langs de Maleçon dijk. We geraken niet echt ver omdat er stormachtige golven over de dijk slaan. Het is wel een mooi zicht met de Vedado op de achtergrond en de twee torentjes van hotel Naçional in de verte. We besluiten morgen een taxi te nemen om daar gaan te ontbijten.

Terug op de plaza Vieja testen we een enthousiaste tip van de Rough Guide: de taberna de la Muralla. Daar hebben een paar Aussies een complete brouwerij in het café gestoken met bierleidingen recht naar de toog. Het eten stelt niet veel voor maar het publiek maakt veel goed. Vlak langs ons zitten een zestal luidruchtige Russen in hun prachtige taal te discussiëren onder het genot van enorme hoeveelheden bier dat in een speciale cylindrische constructie van wel een meter hoog zit: het is een soort gekoeld tapvat met een inhoud van 3 liter bier.

Een beetje verderop loopt de mooi gerestaureerde plaza de San Fransesco vol voor de kunsten van een theatertroep in felgekleurde kostuums. Ze spelen een soort pantomime met veel lachen en roepen. Zelfs een bronzen beeld van Cervantes lijkt geïnteresseerd.

Tussen de San Francesco en de Vieje is de beste koffie in Habana te vinden. Met veel stijl kappen de caffeïneverslaafden de ene expresso na de andere binnen. Het etablissement is helemaal in het felroze geschilderd dat prachtig contrasteert met het zwart/witte tenue van de zwierige barmannen. Na een paar ‘shots’ van de super Cubaanse koffie, keren we terug naar onze logies voor een korte siësta waarna we weer op de plaza Vieja belanden.

De Russen zijn nog altijd aan het hijsen in de Muralla. Ze krijgen het idee een paard met kar te kapen om er een toertje mee te maken. Ze sturen de vaste menner wandelen waarna het paard op hol slaat omdat de Russen veel te dronken zijn en het paard duidelijk geen woord Russisch verstaat. Een politieagent krijgt het beest onder controle, de Russen nemen de vlucht en de begeleider geeft er de brui aan. Het nettoresultaat is een paard met kar annex agent die niet meer van plaats kan. Grote hilariteit op de plaza!

Grappige anecdote: in een bank vraagt de loketbediende me naar het Engels woord voor ‘jasje’ en informeert vervolgens of ze m’n ‘jacket’ niet kan kopen voor haar man. Ik leg uit dat m’n jas niet te koop is maar dat haar man zich gelukkig mag prijzen met zo een zorgzame echtgenote. De kleine gebeurtenis typeert wel de situatie: er is in de staatswinkels weinig te vinden en de dollarwinkels zijn veel te duur: de converteerbare peso staat 25 tegen 1 tegenover de gewone peso. Dat maakt dat er twee economische systemen naast elkaar bestaan, een voor de rijke en een voor de minder gefortuneerden. Ongetwijfeld een explosieve situatie tegen dat Fidel passeert en er een toestand zoals in Rusland ontstaat met privatiseringen en een nog grotere kloof tussen arm en rijk.

We zwerven nog wat rond in de oude stad, checken Jesus y Maria nog eens voor logies maar de mysterieuze gast is nog altijd niet opgedaagd en we hebben de stellige indruk dat de kamer simpelweg al bezet is. De Rough Guide heeft een adres een paar huizen verder en op goed geluk af stappen we in een lift op zoek naar Fefita y Luis. Luis blijkt een beetje stuurse man te zijn maar de kamer is excellent met een prachtig uitzicht en we happen na wat onderhandelen toe (meer uitleg op volgende blad). Eindelijk rust en geen uitlaatgassen onder het slapen plus het vooruitzicht op een stevig uitgebreid ontbijt in de Naçional morgenvroeg.

foto’s in de galerie

eerste dag in Cuba – aankomst

Half ziekjes aangekomen in Varadero. Een besnorde dame van ‘immigraçion’ vraagt naar m’n job en als naar gewoonte antwoord ik: ‘civil servant, something like yourself, madame’. Ze bekijkt me nog eens goed, zet het obligate stempeltje op het ‘inlegvisum’ en wuift me met een quasi strenge blik door. Tot zover alles OK …

De dames van de douane zijn allemaal kortgerokte meisjes zonder snorren en van een bijzondere schoonheid. Ze willen toch eens in m’n nieuwe super NorthFace rugzakje kijken. Een staaldraad met slot om in dubieuze hotels onze bagage te beveiligen, heeft het röntgenapparaat laten afgaan.

Een vriendelijk knikje, euro wisselen – veel voordeliger dan dollars – en we staan op het parkeerterrein van Varadero luchthaven. Erg handig om alleen met handbagage te reizen. Na enig rondzoeken, zitten we op een aircobusje van Cubacan, een van de staatstouroperators die ons voor relatief veel geld (50 CUCs) langs de Via Bianca tot in centrum Habana rijdt. Wel mooi is de opera die uit de luidsprekers klinkt gedurende de hele trip.

De Via Bianca is een hobbelig geval vol paarden met karren maar heeft een prachtige stop net achter Matanzas waar een uitkijkpost over de Yumurivallei is ingericht. Het is een van de absolute toppers in Cuba. Er staat een telescoop en een salsabandje vrolijkt de zaak op. Verder gaat het langs talloze ja-knikkers die olie oppompen vlak langs de kust en langs bijbehorende energiecentrales door een tunnel tot aan de Parque de la Fraternidad in het oude stadsgedeelte van Habana.

Al snel vinden we Jesus y Maria, de logies voor de eerste nachten. Maria hangt een onwaarschijnlijk verhaal op van een gast die met de sleutel is verdwenen en dirigeert ons naar een ‘casa particular’ even verderop. Niks aan de hand dus ware het niet dat de Jesus y Maria minstens vier keer geboekt was door diverse gasten die we later tegenkwamen.

Bij Martha y Ramon is gezelligheid troef alhoewel een tegenoverliggende disco tot elf uur ‘s avonds het slapen onmogelijk maakt. Na twee dagen verhuizen we naar Fefita y Luis, een proper appartementje op de vierde verdieping. Dat heeft een prachtig uitzicht en het is er stil. Luis is bovendien de behulpzaamheid zelf en organiseert alles wat je maar vraagt. Een aanrader op de Aguacate 509: er is geen bel maar aankloppen op de vierde verdieping brengt de bezoeker recht in de woonkamer van de twee sympathieke pensionhouders.

foto’s in de galerie